Een foto is een stilstaand beeld. Je ‘bevriest’ de tijd als je de ontspanner indrukt. Toch kun je op een redelijk eenvoudige manier beweging in een foto suggereren. Meestal wordt het eindresultaat daar een stuk spannender van. In dit artikel geven we je vier tips om meer ‘dynamiek’ in je werk te brengen.
De sluitertijd is bepalend
Als je beweging in een foto wilt laten zien, dan zul je altijd moeten spelen met de lengte van je sluitertijd. Alles draait om de (korte) periode dat er licht op de sensor valt. De techniek werkt als volgt:
De sluiter is meestal een systeem van twee ‘sluitergordijntjes’ die voor je sensor schuiven. In de ruststand van je camera zit ‘gordijn 1’ voor de sensor. Als je op de ontspanner drukt, dan zakt dat gordijn naar beneden en even later bedekt ‘gordijn 2’ de sensor weer. Er wordt dus een horizontale streep licht naar de sensor gestuurd. De tijd dat je sensor aan het licht wordt blootgesteld heet de sluiter- of belichtingstijd.
Hoe korter de sluitertijd, hoe groter de kans dat je een foto zonder beweging krijgt. De lengte van de sluitertijd bepaalt dus of je onderwerp wordt bevroren, of dat er (bewegings)onscherpte ontstaat.
Je zult begrijpen dat je een kortere sluitertijd nodig hebt om een hardloper te bevriezen dan een rustige wandelaar. Maar er zijn meer factoren die een rol spelen. De afstand tot je onderwerp is ook heel bepalend, of hoever je hebt ingezoomd. Als je een auto die 120 rijdt wilt fotograferen op 50 meter afstand, dan heb je een snellere sluitertijd nodig dan wanneer diezelfde auto 250 meter van je verwijderd is.
Best ingewikkeld allemaal, maar met een beetje oefenen zul je snel ontdekken wat er allemaal van invloed is op de bewegings(on)scherpte. De traditionele vuistregel is dat je een bijna bewegingsloos onderwerp prima kunt fotograferen met een sluitertijd van 1/60. Moderne camera’s hebben vaak beeldstabilisatie en dat betekent dat je ook met 1/50 of 1/30 seconde nog best scherpe foto’s kunt maken. Met nog langere sluitertijden (uit de hand geschoten) ga je zien dat de camera beweegt als je op de ontspanner drukt. Zo kom ik op de eerste tip.
1. Beweeg je camera bewust
Je krijgt soms enorm leuke effecten als je camera (bewust) is bewogen. Bewegingsonscherpte wordt dan een soort ‘kunstvorm’. Je zondigt namelijk tegen de basisregel van de fotografie dat er iets in het beeld scherp moet zijn. Dat lukt niet op deze manier: alles wordt een beetje vaag en wazig.
2. Beweeg je camera mee
Waarschijnlijk heb je wel eens sportfoto’s gezien waarbij de sporter scherp in beeld is en de omgeving wazig. Die beelden worden gemaakt door de camera mee te bewegen met de sporter. De Engelsen noemen het ‘panning’.
Om het wazige effect te bereiken gebruiken sportfotografen vaak een redelijk trage sluitertijd (1/20 of langer). Dit ‘trucje’ is heel erg lastig om te doen. Het is een kwestie van eindeloos oefenen.
Okko Huising zit volop in de autofotografie. Hij maakte op het circuit van Zandvoort deze prachtige plaat van een Ferrari GTO. De snelheden waren zo hoog dat een sluitertijd van 1/125 nog steeds een vervormde achtergrond oplevert.
3. Gebruik je zoom voor beweging
Met een zoomlens kun je ook beweging maken in een foto. Zet je camera op een statief en stel je sluitertijd in op ongeveer twee seconden. Dat zal waarschijnlijk niet lukken op een lichte, zonnige dag. Zelfs met het kleinst-mogelijke ISO-getal gaat je diafragma protesteren. Wacht daarom tot het vallen van de avond (als er iets minder licht is). Focus op je onderwerp, druk op de ontspanknop en zoom langzaam in of uit.
Als je de handeling eenmaal in je vingers hebt, dan kun je tijdens de eerste seconde niks doen en pas in de tweede seconde gaan zoomen. Je zult zien dat je onderwerp dan ook ‘scherp’ op de foto komt te staan.
4. Kies voor een flits
De reportageflitser is uitermate geschikt om creatieve foto’s mee te maken. Je kunt er zelfs -redelijk eenvoudig- bewegingsonscherpte mee vastleggen. Probeer het maar eens op een feestje met dansende mensen.
De camera moet in de ‘M-stand’ staan. Stel je sluitertijd in op 1 seconde en houd je ISO-getal laag. Maak nu een foto van de feestgangers en controleer je resultaat. As je hoofdonderwerp te licht of te donker is, dan verander je het diafragma net zo lang tot je het perfecte plaatje hebt. Tip:je kunt zelfs iets bewegen met de camera, want de ultra korte flits zorgt er toch wel voor dat je hoofdonderwerp ‘bevriest’.
De grote foto boven dit artikel is gemaakt met een sluitertijd van 1 seconde. De camera stond op een statief en de mevrouw in het midden moest een tijdje bewegingloos poseren.
Alle bovenstaande tips zijn heel kort beschreven. Je zult zelf moeten gaan oefenen om te kijken hoe het in de praktijk uitpakt. Fotograferen leer je door te experimenteren. Heel veel plezier.
Dit artikel is oorspronkelijk geschreven voor de website van Fotoschool Keistad in Amersfoort.
Bekijk ook mijn andere tips voor fotografen.