Twee keer per jaar overvalt me een opruimobsessie. Het gebeurt steevast in de kerstvakantie en net vóórdat de zomervakantie begint. Mijn kantoor moet dan per se schoon en proper worden. De gedachte is dat ik daarna (vanaf 1 januari, of bij de nazomerse doorstart van de BV Nederland) weer helemaal fris aan de slag kan gaan.
Te laat
Dit jaar ging het mis. Door allerlei omstandigheden zaten we al in Spanje aan een zwembad voordat ik de zwabber en de emmer sop had kunnen pakken. Het moest dus na afloop van de vakantieperiode. Dat blijkt ook te kunnen. De verschoning van mijn kantoorluier is zelfs grondiger gedaan dan ooit.
Opruimobsessie met ordners
De poetsparanoia gaat ver. Ik verplaats iedere keer ongeveer een kuub aan spullen van de ene ruimte naar een andere. Weggooien is namelijk niet echt mijn ding. Bij de volgende schoonmaakronde keert een deel van het verplaatste materiaal weer terug naar de oude stek. Ondertussen ren ik rond met stofdoekjes, spuitbussen vol toetsenbordreinigers en dozijnen plastic opbergmapjes. Alle A4’tjes verdwijnen vervolgens in ordners. Soms kom ik leuke herinneringen tegen.
Vilein sarcasme?
Het onderstaande verhaaltje schreef ik ooit voor het afscheid van de conrector (annex leraar Nederlands) van de middelbare school. Het was een paar jaar nadat ik zijn school had verlaten. De man had me onrecht gedaan (vond ik) en er moest gram worden gehaald (vond ik). Waarschijnlijk is het epistel ooit verschenen in een speciale editie van de schoolkrant. Ik kreeg achteraf nog een aardig briefje van de pensionado met een gemeend compliment. Hij schreef dat m’n schrijfstijl er sinds zijn laatste lessen behoorlijk op vooruit was gegaan (of heb ik zijn sarcasme gemist?).
Van der Reijden, conrector
Ik mocht hem niet. Niet als conrector tenminste. Zijn lessen Nederlands waren een verademing.
Vroeger had ik het niet in mijn hoofd gehaald om dit soort dingen te zeggen, laat staan te schrijven. Ik was te verlegen en … te bang voor de macht van één van de belangrijkste mannen in m’n leven. De persoonlijke confrontatie met mijnheer Van der Reijden vond twee keer plaats.
De laatste keer was tijdens de uitreiking van het diploma. Ik kan me niet meer herinneren of Van der Reijden sprak uit hoofde van klasseleraar of conrector. In ieder geval noemde hij, met zachte stem, een paar namen. De mijne was daar ook bij.
We stonden – misselijk van de zenuwen- aan de rand van het schoolplein, vlak bij de trap. Pas toen we binnen waren, brak het besef door dat we door de gang liepen met de ‘afvallers‘. Ik had maar een tiende punt meer nodig gehad. Voor de tweede keer overviel me dat gevoel van onrechtvaardigheid. Waarom ik?
De eerste keer was in de ‘vijfde’. Ik was er van overtuigd dat ik de grens van het volwassen zijn al lang had overschreden. De fiets was iets voor pubers, daar klom ik alleen in noodgevallen op.
Die ochtend -aan het begin van de winter- was er geen sprake van een noodgeval. Dus stond ik traditiegetrouw om kwart voor acht met m’n duim omhoog aan de Aaltenseweg in Dinxperlo. Iets minder gebruikelijk was het geringe aantal auto’s dat voorbij reed. Toch kwam ik uiteindelijk maar een paar minuten te laat. Net voldoende om op het matje te worden geroepen.
Met de vriendelijkheid van de wolf in het sprookje van Roodkapje vroeg Van der Reijden of ik wist dat de lessen al waren begonnen. Natuurlijk wist ik dat. Volwassenen dragen immers horloges. Waarom ik dan te laat was? Tja, dat had te maken met de geringe behulpzaamheid van de automobilist.
Nou was Van der Reijden, net als mijn ouders, een tegenstander van liften. Hij vroeg nog beleefd of ik van plan was me regelmatig op deze manier te verplaatsen. Niets vermoedend zei ik dat het al bijna een jaarlang goed ging. Maar daar had de wolf geen boodschap aan. Het moment om toe te happen was gekomen.
Ik mocht zelf het aantal minuten dat ik te laat was met tien vermenigvuldigen en dat was dan de tijd die ik ‘s middags na moest blijven. Twintig minuten. Ik weet het nog precies. Twintig minuten op dat kamertje bij het ‘overblijflokaal’. Ze duurden een eeuwigheid. Maar nog voor die tijd was er weer dat gevoel van onrechtvaardigheid.
Toen ik de kamer van de grote boze wolf verliet met de straf voor ‘s middags op zak, kwam ik al die andere klasgenoten uit Dinxperlo tegen. Zij kwamen altíjd te laat. Tien minuten om precies te zijn. De bussen van Veldhuis hielden namelijk geen rekening met de schooltijden. Mijn plaatsgenoten kregen geen reprimande. De bus was een geldig excuus. Liften niet.
De weg naar volwassenheid heeft rare kronkels.