Weemoed is een mooi woord. Het klinkt naar z’n betekenis. Je voelt de melancholie als je het uitspreekt.
Ik heb opgezocht waar het begrip vandaag komt.
In het boekje ‘Van Aalmoes tot Zwijntjesjager‘ (P.H. Schröder, 1980) staat dat ‘weemoed’ in de middeleeuwen twee betekenissen had. Het kon ‘grote boosheid’ betekenen, maar ook ‘diepe smart’. Dat lijkt me knap lastig. Stel je komt een ridder tegen die vanachter het vizier tegen je zegt: “Ick ben weemoedigh“, dan weet je dus niet of je een zwaard moet trekken om de toorn te bestrijden, of een zakdoek moet pakken om zijn tranen te stelpen.
Weemoed om woorden
Tegenwoordig verstaan we onder weemoed: een zachttreurige gemoedsstemming. Dat vind ik ook al zo’n mooi bijvoeglijk naamwoord: ‘zachttreurig’. Zonde dat we dat soort woorden nauwelijks meer gebruiken.
Uiteindelijk lijkt het Duitse ‘Wehmut’ aan de basis van de betekenisverandering te liggen. Oorspronkelijk betekende ‘Wehmut’ ook: toorn of grote boosheid, maar al in de 17e eeuw werd dat omgebouwd tot ‘droefheid’. Ik citeer nu even de schoolboekenschrijver P.H. Schröder:
“Het woord weemoed is gevormd uit wee en moed. Wee is de klacht, de uitroep van smart, het Latijnse vae van vae victis: Wee de overwonnenen. Wee komt ook voor in wenen, weeklagen en zelfs in weinig dat vroeger: ongelukkig betekende. Moed (Duits – Mut / Engels – mooi / Zweeds – mod) is hetzelfde als gemoed dus: innerlijke beweging, stemming, geest en vele verwante betekenissen. Weemoed is dus: smartelijke stemming.”
Einde van een tijdperk
Vanmiddag liep ik door de stad. Het was grijs en de wind blies regen in m’n gezicht. De rolluiken van Vroom & Dreesmann zaten potdicht. De inkt in de printer was blijkbaar ook al bijna op. Alles is eindig!
M’n gemoed heeft de laatste dagen toch al wat last van wee. Doe mij die zakdoek maar….