Onze hersens zijn veel slimmer dan de software in een fotocamera. Als we een tekst op een A4’tje lezen, dan maakt het niet uit of we dat doen bij lamplicht, of juist buiten in de zon. In beide gevallen ziet het vel papier er keurig wit uit. Stel dat je twee foto’s zou maken van het briefje, dan wordt het papier bij kunstlicht geel en als je het op een bewolkte dag mee naar buiten neemt, dan krijgt het wit een blauwe kleurzweem. Dat kun je voorkomen.
Kleurtemperatuur
Iedere lichtbron heeft een andere kleur. Bij de zon verschilt die kleur zelfs van moment tot moment. Tijdens het beroemde ‘gouden uur’ is het licht veel geler (warmer), dan ’s middags om een uur of twee. En wolken zorgen weer voor een andere kleurtint dan een blauwe lucht. Die verschillen noemen we variaties in de ‘kleurtemperatuur’. Onze hersenen zijn prima in staat om die verschillen te corrigeren. De camerasoftware is nog niet zo ver, die moeten we soms een handje helpen. Daar zijn de instellingen van de witbalans voor bedoeld.
Wat is wit?
Met de witbalans vertel je aan de camera welke kleur wit is. Om precies te zijn: je stelt in onder welke omstandigheden je fotografeert. De software in je toestel corrigeert vervolgens de kleuren. Dat gebeurt door een nieuwe kleurtemperatuur te kiezen.
Een kleurtemperatuur wordt gemeten in de maat ‘Kelvin’. De waarden lopen van duizend tot 15-duizend Kelvin. Dit zijn een paar voorbeelden van verschillende lichtomstandigheden:
- Kaarslicht (met veel rood) heeft een kleurtemperatuur van ongeveer 1.500 Kelvin.
- Bij een heldere lucht (met veel blauw) ligt het Kelvin-getal ergens tussen de 10- en de 15-duizend.
- Het gemiddelde daglicht is gesteld op 5600 Kelvin.
Hoe lager de Kelvin-waarde, hoe meer rood er in je foto verschijnt. Door de Kelvin-waarde te verhogen, wordt er meer blauw aan je foto toegevoegd, waardoor het beeld weer wat ‘koeler’ wordt.
Dat klinkt allemaal best ingewikkeld. Daarom hebben alle camerafabrikanten voorkeurinstellingen voor de witbalans op hun toestellen gezet. Ik zet er een paar op een rij. Dit zijn alleen de meest gebruikte instellingen. In de illustratie zie je welke symbolen vaak worden gebruikt.
Automatisch (AWB)
De camera bepaalt zelf de witbalans. Dat is handig als je niet precies weet wat witbalans is, of hoe je ‘m moet gebruiken. Veel fotografen laten de witbalans juist bewust op ‘AWB’ (Automatische WitBalans) staan als ze in RAW fotograferen. Met RAW-bestanden is het namelijk mogelijk om achteraf -in een fotobewerkingsprogramma- je witbalans heel precies te corrigeren zonder het origineel aan te tasten. Onze tip: fotografeer altijd in RAW, of in een combinatie van RAW en JPG.
Daglicht
Dit is de voorkeurstand als je buiten gaat fotograferen. Jammer genoeg zit deze instelling er regelmatig naast, omdat niet iedere daglichtsituatie hetzelfde is (denk aan het verschil tussen de felle middagzon en het sfeervolle licht tijdens het ‘gouden uur’).
Schaduw
Schaduw zorgt vaak voor een koel belichte (blauwere) foto. Door de witbalans op de schaduwstand te zetten, worden de donkere schaduwkleuren wat warmer gemaakt.
Bewolkt
Als je gaat fotograferen op een bewolkte dag, dan is dit een ideale voorkeurinstelling. Het licht is vaak gelijkmatig van kleurtemperatuur. De wolken werken als een enorme softbox.
Kunstlicht & Fluorescerend
Dit zijn de voorkeurstanden voor situaties met niet-natuurlijk licht. De stand ‘Kunstlicht’ is vooral bedoeld voor gloeilampen. Deze instelling voegt koelere kleuren toe, waardoor het licht minder rood/oranje wordt.
‘Fluoriserend’ kun je het best gebruiken als je in grote kantoren, of fabriekshallen fotografeert waar TL-licht de boventoon voert. Het maakt de ‘koude’ TL-lampen iets warmer.
Flits
Als je een foto maakt met je reportageflitser, dan kan het beeld er ‘koel’ en ‘blauw’ uit zien. De ‘Flits’-voorkeur voegt een heel klein beetje rood toe.
Custom
Deze stand is voor de gevorderde fotograaf. Als je zelf de witbalans hebt gemeten met -bijvoorbeeld- een grijskaart of een wit vlak, dan kun je met deze voorkeur zelf de juiste waarden instellen.
AWB met RAW
Op de meeste camera’s wordt de ingestelde witbalans niet erg duidelijk aangegeven in het beeldscherm. ’t Is meestal een heel klein symbooltje dat je al snel over het hoofd ziet
Je kunt dus makkelijk vergeten om de instellingen te veranderen als je in nieuwe lichtomstandigheden verder gaat met fotograferen. Daarom is de ‘AWB’-stand in combinatie met RAW-opnamen zo ideaal. Je kunt dan achteraf altijd het teveel aan rood of blauw corrigeren.
Spelen met de witbalans
Veel fotobewerkingsprogramma’s op smartphones maken dankbaar gebruik van verschillende kleurtemperaturen. De meeste filters ‘spelen’ met de witbalans. Dat kun je op compact- of spiegelreflexcamera’s natuurlijk ook eens proberen.
Stel dat je een mooie zonsondergang hebt gefotografeerd. De automatische witbalans van je toestel zal dan proberen om wat extra blauw toe te voegen aan je foto. Maar dat is precies wat je niet wilt, want een zonsondergang hoort diep rood/oranje te zijn. Zet je voorkeur maar eens op de ‘Schaduw’-stand. Je zult zien dat het beeld veel ‘warmer’ wordt. De grote foto boven dit artikel is op die manier aangepast.
Als je herfstfoto’s gaat maken, komt de stand ‘Bewolkt’ goed van pas. De rode en bruine kleuren worden nog ‘intenser’. Maar goed, op de herfst moeten we nog een tijdje wachten. Je zou eerst eens kunnen proberen om typische voorjaarsfoto’s een ander (kleur)tintje te geven…
Dit artikel is eerder geschreven voor de website van Fotoschool Keistad in Amersfoort.
Bekijk ook mijn andere tips voor fotografie.